donderdag 29 januari 2009

Holle wegen.

In Bierbeek gezien, en verwonderd gestaan, verwonderd mijn wegen gegaan. Plots lijk je wonderbaarlijk neer te dalen in het landschap, kopje onder te gaan, te verdwijnen. Voorwaarde:
een bepaald soort ondergrond die wegslijtbaar is, water dat vaak en overvloedig van een hoogte daarin naar beneden stroomt, een hardere rand waar bomen en struiken wortel blijven schieten en voet bij stuk kunnen houden.
Resultaat dus: holle wegen, als sluipwegen, roverspaden in een landschap. Soms vertrekken ze of komen uit bij ingangspoorten van grote boerderijen met immense schuren die op overvloedige oogst en rijkdom wijzen. Je leest er geschiedenis, je ziet er paard en karren dokkeren, je ziet er kleine boeren naar de markten in de buurten rijden, je voelt je zonder moeite van verbeelding al door struikrovers verrast. In deze holle wegen, laag geborgen, valt de wind weg, de verbeelding zwelt aan: je bent en oude boer met os en kar, je bent een man van vroeger die op platgetreden paden loopt en zo bestendigt wat al eeuwen duurt.
Metamorfose.
De mama heeft een tand verloren. Stuk gebeten op wat hardnekkig voedsel, want we moeten toch wel leven. Een frontaal gat, en wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht. Derhalve: voorgevel esthetisch naar de vaantjes. De dochtertjes hebben het meteen gezien en benoemd:
je bent een HEKS geworden! En ze keren hun blikken af. Speels, maar toch.
Zo vlug is het gebeurd. Metamorfose van mama tot heks, zij het relativerend.
We willen harmonie. We willen schoonheid. We tutten ons op. We maken ons mooi.
Een nieuwe jurk, bij de kapper, nagels knippen en verven. Opdat we geen heksen zouden zijn,
maar de sprookjesprinsessen waar we van dromen.
Boom.

Bomen groeien. Bomen groeien snel. Je plant ze om een gat te vullen in de veel te grote lucht, in de veel te grote ruimte om je heen. Tot die ruimte op bepaalde plaatsen proppensvol is, en het snoeien en het hakken dringt zich op. Neer, boom, jammer. Daar ligt hij dan met al zijn takken en nog kleiner. Dat alles moet je nu verwerken, zagen, recycleren, composteren. De grote brokken romp en leden eerst: stevig hout met ringen voor de kachel. Je voert ze weg, je stapelt ze met waterpassersblik, ze drogen jaren in de wind en zullen dan tot vlammen branden. De kleine hapjes voor de aanmaak van het vuur, de fijnste twijgen malen tot een deken op de grond. Daar ligt hij dan, de boom, verstrooid in al zijn stukken. Buigen voor hem, diep, erkentelijk betoon van eer.
De warmte die een moeder verspreidt! Ze staat in haar keuken te koken, gloed slaat van haar af,
ze schikt even haar haren, zegt een woord tegen de kinderen, roert in haar pan, giet uit, schept op. Kleine vogels en een nest, daar denk je aan, en al die opengesperde bekjes waar zij haar energie naar stuurt. Er is gedweild, gewassen, de strijk wacht, hulp bij het huiswerk, een woord van troost en dat doet ze allemaal vanzelfsprekend op de vingers van de twee handen die ze maar heeft. Ze fladderen altijd aan op, als vogels die de luchten versieren. Kijk daar eens zeg, hoe prachtig!
Ik zit graag in het zonnetje. Niet dat ik graag in de schijnwerper sta, niet dat ik het middelpunt van de belangstelling wil zijn - ik bedoel het letterlijk: geef mij maar de zon om in te zitten! Ik draai en kronkel er mij desnoods dan ook naar: voor het juiste raam, in de beste hoek, pal in haar stralen.
En waarom niet? Het heeft niets met ijdelheid omwille van de tint te maken, maar alles met het gevoel van warmte, natuurlijkheid, streling, troost waardoor je dan wordt gekoesterd als kuikens onder een moederkloek.
Ik geef het toe: als de zon schijnt kijk ik er naar uit, ik schik er mijn uren naar, ik probeer buiten te zijn als het kan of in onrechtstreeks contact met haar door een raam, bij gebrek aan beter.
De zon laadt me op, de zon maakt gelukkiger, de zon geeft meer zin, zet je beter in je vel.
Welja, als dat kan, waar zou je op wachten? Ik niet, in ieder geval.

dinsdag 27 januari 2009

Wat koud in huis, maar niet de moeite om voor jezelf alleen de verwarming hoger te zetten.
Wel gezellig: een deken om je heen slaan, kleurig, fel geruit. Je plots een beetje Andes Indiaan voelen. Je zou al anders gaan praten. Er komt iets fiers in je blik.
De dag dat mijn zeven jaar geleden gestorven vader werd geboren. "Je kijkt er altijd onbewust toch met een beetje angst naar uit," zegt mijn moeder die al die jaren zijn vrouw is geweest.
Ze heeft jonge potjes sleutelbloemen op zijn graf geplaatst. Die blijven felle kleuren geven, tegen de vrieskou en de kille nevel in. Nacht en donker, dood en duisternis, maar op een of andere manier toch altijd een soort warmtegevend licht dat ik voel blijven schijnen. Ondanks het verdwijnen.
Alleen thuis. Weinig plaats innemen, en denken: zoveel heb ik niet nodig. Weinig plaats, maar die volproppen met veel van je zelf. Inkrimpen, versoberen om intenser te zijn.
Naar de schapenwei.

Met nichtje bij het avondschemer naar hun schapenwei. Het grasland over, het paadje op dat ligt volgestrooid met fijngehakseld hout van de elk jaar weer weelderig opschietende knotwilgen. Kracht van de natuur! Het loopt zachtjes, als avondval, en hondje Tobias drentelt mee. Van wandellust hijgt hij aan zijn nauwspannende ketting; hij ademt het landschap mee vol mist.
Wandelend gaan de wangen blozen en de woorden komen makkelijker, mee met de vlotte tred.
Nichtje in hevig groen gekleed, als van lente. Ze praat over de pretjes die haar wachten: vakanties met vrienden, weekendjes weg die haar welkom zijn. Alles wordt weer open en verwachtingsvol, al was de dag voor het overige voor deze oude nonkel maar belabberd. Dan losweg mogen wandelen, een hoekje om, tot aan de schapenwei waar warme, witte wollen warreldozen wachten op het oude brood en andere keukenrestjes die wij hen brengen. Met zevenen wroeten ze in de voederbak op zoek naar hun deel en dat van de paaslammetjes in hun zwellende buiken. O kracht, kracht van jong leven!

maandag 26 januari 2009

Einde reeks.

Een uitgeleerde student mag nu even geestelijk leeglopen als een ballon. De fut eruit na wekenlang bleek blokken in een kleine kamer en overdag maar weinig extra frisse lucht.
Een lichaam dat te lang zo vaak bewegingloos is moeten blijven en nu snakt naar leven.
Eerst met de voeten in warme sloffen nog lui languit in de zetel, 's avonds, maar de volgende
dag: oproep van alle lichaamscentimeters tot: "Actie!" Er wordt graag toe overgegaan.
De benen draaien, het bloed ruist, het hart pompt, de armen malen, de handen sturen,
het lichaam leeft! Tegen donker binnenshuis terug hoort hij het later, een beetje loom, een 'dank u' fluisteren en is het zalig van de plank.

zondag 25 januari 2009

De ene eenzame, hard blokkende studente nodigt de andere eenzame, hard blokkende studente uit. Ze koken samen, eenvoudig, voor de voeding en voor de vriendschap. Dan een blokje om, voor een frisse geest. Het leven is een strijd. Het studeren is een kleine strijd. Elke strijd aanpakken met de eigen middelen. Je zoekt ze best met overleg. Je voert ze best uit met de steun van samen sterk. Voel je het zacht wegglijden, iets van je schouders?
24 janujari.
Het Woestijnwandelpad volgen in Gooik, parel van het Pajottenland. Ondertussen speelt de zoon modderduivel langs het mountainbikeparcours. Het trage ritme en het snelle, het oude en het jonge. In een boerenlandschap van eeuwen her. Oude karrensporen, in valleien verscholen boerderijen, een kapel ter bescherming van het vee. Regenplassen met een vliesje ijs langs breedgeploegde akkers, kraaien vliegen op. De lucht aarzelt tussen wolken en wat zon. Het leven aarzelt tussen komaan en welneen. Ouders voeren hun kinderen naar het plaatselijk voetbalveld. Ze modderen zich vuil en douchen zich weer splinterjong met blozende wangen.
De oude wandelaar hinkt. Er liggen grote, rechte, oude bomen geveld. Het breed hek van de winterwei staat open. Koeien staan op stal. Hun hijgadem is hun verwarming. De wandelaar kiest uit zijn afgestapte dwaallandschap uiteindelijk twintig foto's maar er zijn duizenden stillevens in nog maar één klein dorp onder een wereldwijd voortwolkende hemel.
23 januari.
Wat een regendag, met zwiepende wind bovenop! Plassen overal, in de ezelswei nog meest.
Arme ezels, op hun harde hoeven in de slappe modder. Een mens zou ze in huis willen halen, een stal voor hen willen bouwen met stevige muren, een grote hooizolder, een warm slaapnest. En plaats voor een menseigen buitenbed bovendien - omdat geur van hooi en stro en dieren diep in onze natuur zit. Hun natte vacht strelen, hen goed voederen, hen in de donkere, begrijpende ogen kijken. Maar straks vriest het bij open hemel. De modder verhardt, er komt ijs op de plassen, hun houten kot beschut. Er zal een heldere maan zijn, en planeten die naar hen pinken.
Ook de mens wat wanhopig in zijn huis als een gevangenis met tralies van regen, en dan in het warme bed waarin hij wegzinkt tot een voortijdig gedroomde, glanzende lente.

woensdag 21 januari 2009

Familie.

De oude nonkels en tantes van de familie samen rond de nieuwjaarstafel.
Zoveel heeft zich al tussen hen afgespeeld. Geschiedenissen, anekdotes gonzen na.
Achter blikken en woorden schuilt zoveel meer, hun hele gezamenlijke leven van vroeger.
Nu prijzen ze zich gelukkig nog te leven, maar ze wapenen zich toch tegen de dood.
"Elke dag kan hij komen, nee, elk uur. Maar we geven ons niet zomaar!"
Over ongemakken en ziektes praten ze niet, ze focussen op wat hen positief bindt
en wat hun blik nog enigszins hoopvol vooruit leidt.
Oude nonkels en oude tantes met tussendoor veel lachen en alsof ze alles nog eens willen gezegd krijgen, holderdebolder aan de praat.
Moed in getaande gezichten, wilskracht in nog altijd levenslustige harten.

dinsdag 20 januari 2009

klokhuis

ik ruim het autootje van mijn oudste dochter op. op het lillend leder rond de versnellingspook ligt een afgeknabbeld klokhuis. ik glimlach. zoiets doe ik ook wel eens. komaf maken met klokhuizen.
hop, het wilde gras in. hop, het raam uit, richting beekkant. komaan, tot je aan een vuilnisbak komt dan maar in een zakdoek in de zak.
klokhuizen. knetsebeten in ons dialect.
afgebeten, afgegeten: return to sender. natuur naar natuur.